Natuurlijk heb ik dat artikel in Vrij Nederland ook gelezen, er was ook geen ontkomen aan. En als een soort natuurlijk vervolg las ik ook de reactie van Edwin op dit stukje net zoals reacties van overal in bibliotheekland. Eigenlijk ben ik nu al een beetje laat, te laat om er (laten we met de tijd gaan) nog een meerwaarde aan toe te voegen. Maar ik heb een goed excuus, ik ben op vakantie, zonder vaste structuur en met een heerlijk traag dag- en hartritme slijt ik mijn dagen.
Maar nu weer terug naar het artikel in kwestie. Mijns inziens heeft de journalist de sfeer in een kleine doodgewone bibliotheekvestiging op een doodgewone dag goed opgenomen en beschreven en ik ben het volstrekt met Edwin eens dat hij die beschrijft zoals ‚ie is. Maar wat maakt deze observaties eigenlijk zo deprimerend of triest? Wat is het conceptuele kader van waaruit wij als lezer beoordelen en vergelijken en constateren dat iets of iemand nogal triest overkomt. Triest en deprimerend vergeleken bij wat? Vergeleken bij grote, moderne vestigingen? Vergeleken bij de boegbeelden uit onze branche die er wel op tijd bij waren om nog met de tijd te gaan en van deze tijd te zijn? Of vergeleken bij wat ons de bedenkers en uitvinders en grootverdieners van digitale denkfabrieken met groot succes als onze ultieme toekomstvisie verkopen? En is dan het trieste moment het feit dat er niet alle bibliotheekmedewerkers en niet alle klanten in zo’n mooi en volmaakt plaatje passen?
Gelukkig hebben we nog een grote voorraad aan stickers ‚afgeschreven object‘. Waarom die nu niet eens voor de verandering op mensen plakken die een consequente en rechtlijnige vooruitbeweging in de weg staan. Laten we een sticker plakken op de mevrouw die bij de klantenservice erop wijst dat de zeep in de dames WC op is omdat dit de enige plek is waar ze zich dagelijks kan wassen. Of de meneer die met al zijn bezit in plastictassen gestopt de hele dag bij de kranten doorbrengt omdat het daar droog en warm is en zich er niemand aan stoort wanneer zijn hoofd eventjes op de tafel zakt voor een dutje. Een sticker absoluut ook voor de oudere meneer die steeds minder studieboeken van zijn goesting kan vinden en stille leesplekken om deze in te zien en bijna terloops erop attent maakt dat hij ook nog bestaat en dat er ook met hem nog rekening gehouden dient te worden. Dezelfde meneer die zomaar durft te vragen ‚en hoe zit het met mensen die geen internet hebben?‘ Zonder meer ook een sticker voor de klanten die de nieuwe, wellicht ietwat onrustige, maar niet voor niets gekozen vloerbedekking duizelingwekkend vinden, helaas in letterlijke zin. Stickers ook voor mensen die een opvallend gedrag vertonen. ‚Mevrouw, mag ik u iets vragen?‘ ‚Jazeker, meneer.‘ ‚Ach, laat maar. Ik vraag het wel aan God.‘
O, gelukkig zijn er nog stickers over voor alle medewerkers van 57+ die maar niet blij en enthousiast kunnen worden bij het vooruitzicht op zo’n mooie sticker. En ook voor al diegenen die cursus- en trainingsresistent zijn, die zich niet goed kunnen vinden in rollenspel en optredende acteurs die alles met een grap en een geestige opmerking op kunnen lossen en na hun tweedaagse presentatie voor een groep bibliotheekmensen waarvan ze het fijne qua werk toch niet kennen met hun wijsheden verder trekken naar een supermarktketen of iets dergelijks.
Ik weet niet of het tot hier een beetje duidelijk is wat ik eigenlijk wil zeggen. De wereld die we in een bibliotheek ervaren verschilt niet van wat er ‚buiten‘ gebeurt en is er ook niet los van te zien. Mensen die ‚buiten‘ buiten de boot vallen willen maar niet passen in mooie plaatjes van extreem dure bureaus en denktanks voor advies, ontwikkeling en interieur die van een extreem grote afstand van achter hun tekentafel prachtige taferelen ontwikkelen. Bureau A wordt opgevolgd door B dat wederom opgevolgd wordt door H. Iedereen maar voor een bepaalde fase, voor een project, alles binnen een deadline. Project H wordt spannend. De opdracht is duidelijk. Reorganisatie en bezuinigingen. Uit twee maak een. Niemand die ervan opkijkt. Dat gebeurt tegenwoordig overal. DAT is volgens mij precies wat deze tijd uitmaakt. Als u nu aan mij vraagt ‚Vindt u dan de bezuinigingen in andere sectoren, b.v. zorg en gezondheid, niet nog erger?‘ dan kan ik u zeggen ‚Ja, zonder meer vind ik het nog erger en zelfs schandalig wat er daar gebeurt.‘ Ik ben bang dat er nog veel meer mensen buiten de boot gaan vallen, mensen die gewoon niet meer mee mogen doen, mensen die, als ze een beetje sociaal en economisch zouden denken, zich op tijd in nevel zouden oplossen voordat ze iemand tot last zijn… dat is voor mij het deprimerende en trieste aan dat hele verhaal.