Gisteren las ik poëzie.
29 januari werd bekend dat Paul Bogaert de Herman de Coninckprijs 2014 had gewonnen. Het maakte me nieuwsgierig. Mijn bibliotheek had hem al. Wonderbaarlijk snel hield ik het blauwe boekje ‚Ons verlangen‘ in handen. Blauw is geruststellend, zegt men. Deze gedichten zijn het niet.
Injecties
We zien hier de glans van de hoop
op een kans die aan deze dag,
aan deze gevels, aan dit experiment is gaan hangen.Een kwestie van minuten.
De geur van nieuwe tapijten een zweem van likeur.
Tot diep in de nacht zijn er kabels getrokken.
Het contrast is enorm.Toen bij zonsopgang de laatste overall verdween,
begon de site te zinderen: het werk van
de beruchte cocktail van vermoeidheid en verwachting
die mensen labiel en onbetrouwbaar maakt,
emoties ontketent,
het werk van mensen die, toegewijd en dwars,
wekenlang, frase per fase…De sfeer is goed.
Eindelijk.
Nog eentje dan.
Voor mij
komt de dynamische grafiek uit de grond,
veel breder gespreid dan verwacht.In bonte, imposante rijen
groeien
de driedimensionale kolommen:onmisbare informatie
uit het spectrum van blijdschap tot leed.
Ik wil niet alleen zijn! Je bent niet alleen!Alles uitschuifbaar van 0 tot 100 %.
(uit: Ons verlangen, gedichten, Paul Bogaert, De Bezige Bij Antwerpen, 2013)
Niets geen harmonie, geen welluidendheid, hoewel…
Bogaert bezigt een andere taal, een nieuwe taal, onwennig, vervreemd, aangepast aan onze nieuwe vorm van samenleving en communicatie misschien, vol onzekerheden en twijfels.
Ton vond er betere woorden voor. Ombuigtaal. Dichtgetimmerde taal. Hypercorrect optimistisch.
‚Onterecht en fout de stenen misschien‘, schrijft Ton verder, en ik denk bij mezelf, en wellicht heb ik het volstrekt mis, dat Paul Bogaert’s gedichten stenen zijn, woorden als verzet tegen, ja tegen wat…? Onze toekomstvisie?
Verontrustend mooie, verpletterend sterke gedichten zijn het. Lijn 17 was ook een denkbare titel geweest. Misschien voor een volgende bundel.