Het gebeurt niet vaak dat ik een gedicht lees en denk ‚ja, dat is het …‘ voordat ik me met een ontzettend goed en warm gevoel terugleun in mijn zetel.
Toen ik gisteren hoorde dat Tomas Tranströmer de Nobelprijs voor de literatuur was toegekend, werd ik onmiddellijk nieuwsgierig. Een dichter. En ik kan niet ontkennen dat ik nooit iets van hem had gelezen. In de Volkskrant van vandaag staat uiteraard een stuk over die man die plotseling iedereen kent, met een gedicht erbij…
Schubertiana 1
In het avondduister op een plek buiten NewYork,
een uitzichtpunt van waaruit je met een enkele blik
de huizen van acht miljoen mensen kunt omvatten.
De reuzenstad daarginds is een langgerekte flikkerende sneeuwbui,
een spiraalnevel van opzij.
In het binnenste van de nevel worden koffiekopjes over
de toonbank geschoven, bedelen etalages bij voorbijgangers,
een krioelen van schoenen dat geen enkel spoor achterlaat.
De klimmende brandtrappen, de liftdeuren die dichtglijden,
achter deuren met veiligheidssloten een voortdurende stortvloed
van stemmen.
Ineengezakte lichamen dutten in de subwaywagons, de
voorstromende catacomben.
Ik weet ook buiten alle statistiek om dat op ditzelfde moment
ergens daarginds in een kamer Schubert gespeeld wordt en dat
voor iemand die tonen werkelijker zijn dan al het andere.
(Uit: De herinneringen zien mij. Verzamelde gedichten/Memoires.
Vertaling Bernlef. De Bezige Bij, 2002)
Volgens het artikel is De Bezige Bij momenteel druk bezig met een herdruk van dit boek. Ik heb er vandaag al eentje besteld. Sommige dingen kunnen niet wachten.