Het valt best mee

(View from Russian Hill; women laughing while San Francisco is on fire after the earthquake of 1906. By Arnold Genthe, via HistoryPics)

Puin en as en rook. Je kunt het niet zien, het is ook niet het gevolg van een aardbeving. Toch was het de eerste spontane associatie die in mij opkwam toen ik naar de foto keek. Afbraak en vernieling, het met de grond gelijk maken van vitale onderdelen van onze samenleving. Één van de rookpluimen zijn de bibliotheken in dit land.

En terwijl dit allemaal gebeurt, weliswaar minder spectaculair, vindt menigeen het allemaal nog meevallen. Vanaf een zekere afstand en uit een veilige hoogte is dat zo’n gek idee nog niet. Ook al neem je dingen en veranderingen waar, je voelt er immers niets van. Anderen zijn gespecialiseerd in het beleggen in puin en as en in het transformeren ervan in puur goud of diamanten. Fortuinlijke mensen in tijden als deze. Mensen die met volle overtuiging in de camera’s blijven lachen en beweren dat er geen vuiltje aan de lucht is. Sterker nog. Ze geven het goede voorbeeld: ‚Doe het net zoals ik. Je moet alleen de goede keuzes maken.‘

Joost Heessels is één van de eenzame roepers in de bibliotheekwoestijn. Hij heeft het over ‚Een andere kijk‚ en de ‚Functies van een brug‚. Ik ben het niet altijd en in alles met Joost eens, en dat hoeft ook niet. Tot nadenken zetten zijn blogbijdragen altijd aan.

Dat beeld van bruggenbouwer sprak me wel aan. Misschien is dat het beste wat we als bibliotheek van de toekomst kunnen proberen te bereiken, bruggen bouwen voor meer menselijkheid, voor meer gelijkheid, voor meer vrijheid, voor een betere samenleving. Voor iedereen.

Ik hoor u denken: Dream on. Het nieuwe programma ‚Utopia‘ begint volgend jaar bij SBS6. Mooie show. Meld je aan.

Maar kijk eens naar Mecanoo. Een bedrijf gezeteld in Delft, uit eigen land, een huismerk. Ondertussen als architecten wereldwijd bekend, beroemd, bekroond. En wat doen zij precies? Ze bouwen utopische, fantastische gebouwen.
Ik kan me voorstellen dat ze in het begin vaak te horen kregen: Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Of: Er zijn op de hele wereld zoveel architecten die het vast beter kunnen.

Laten we architecten zijn. Laten we beginnen met een brug. Een kleine brug is om te beginnen al genoeg.

Dagmar

Dat je opeens, op zo’n dag dat er niets gebeurt en je niets verwacht, hoort dat een heel lief mens er niet meer is. En dat je dan alleen nog de herinnering hebt aan een mooie dag aan zee.

Maar die was wel mooi, die dag. Prachtig.

Delftsche Slaolie

De woonkamer krijgt een likje verf. Een fijne bezigheid voor rond de feestdagen.
Nadeel is, de boekenkast moet leeg. Tien verhuisdozen staan al tot de rand gevuld.
As we speak is G. op weg naar ergens om nieuwe te halen.
Leve de koopzondag!
Het opruimen van een boekenkast is een avontuur.
Verrast kijk ik naar al mijn schatten. Van sommigen wist ik het bestaan niet meer.

Hier een voorbeeld.

Smakelijk!

Snow Picnic

Ik ben niet zo van de sneeuw.
Met kerst heb ik ook niet zo veel.
Verwacht u dus vooral geen kaarten.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik niet
iedereen fijne kerstdagen wens,
in gedachten,
en voor 2014 alleen maar het beste.

(foto via Earth pics van 11 dec, Snow Picnic, Stockholm, Sweden)

The true story of ‚true‘

Madeleine stuurde me gisteravond een filmpje. ‚Iets voor jou?‘, vroeg ze.
Ik was pas laat thuis, maar ik keek er nog even naar.
Vervolgens nog een keer.
Het is een prachtig filmpje.
Het verklaart mijns inziens waarom bibliotheken nog altijd een betekenis hebben,
en die ook altijd zullen hebben.
Omdat bibliotheken het hele verhaal vertellen, het ware verhaal.

Vrijdag de 13e

Inmiddels is het zondag de 15e, maar ik verbaas me nog steeds.

Met een kopje koffie ga ik op vrijdag de 13e stipt 9:30 achter mijn computertje zitten. Het begint te wennen. Het is al bijna zo alsof je een keer per maand je favoriete tv-uitzending volgt. Altijd op vrijdag.

En terwijl ik nog zit te denken, eigenlijk is het nog midden in de nacht, zie ik dat de statenleden dat kennelijk ook denken. Langzaam komen ze binnen druppelen. Een praatje hier en daar, net een gewoon werkoverleg. Met een kleine vertraging van 10 minuten zit iedereen op zijn plek. De voorzitter heet de aanwezigen welkom, ook diegenen op de publieke tribune, ook diegenen die virtueel aanwezig zijn. Dat vind ik aardig. De voorzitter komt sowieso sympathiek over. Ik geniet van mijn koffie en de vroege vrijdagochtend.

Jeroen van Dijen begint en de vaart zit erin. Een stormvloed aan vragen. Wellicht zoveel dat er een extra vergadering volgende week ingelast moet worden?

Iedereen wakker. Zo, dat gaat snel!

Steeds meer leden sluiten zich aan, vragen en klachten, veel klachten over het te laat insturen van 38 stukken, die pas woensdagmiddag de statenleden bereikten. Onmogelijk om alles zorgvuldig door te kunnen nemen. Men wacht op verklaringen. Ook wordt de vraag herhaaldelijk gesteld of het dossier nu eindelijk compleet is. De aanwezigen zijn er ondertussen zo’n beetje klaar mee, krijg ik het gevoel.

Enfin. De fusie ZB/Scoop wordt van agendapunt 6 tot agendapunt 1 verklaard. De bedoeling is dat het kort afgehandeld wordt. Uiteindelijk gaat het anderhalf uur duren.

Ben de Reu krijgt het woord: ‚Fusies zijn geen feest.‘
Verder concludeert hij: ‚Fantasie en feiten lopen door elkaar.‘

Kennelijk is het de dag van de f-woorden. Op het puntje van mijn stoel zit ik op ‚bloody friday‘ of iets ergers te wachten, maar dat blijft fatsoenshalve uit.

Vervolgens zijn de meningen verdeeld over de vraag of het voorliggende dossier wel of niet compleet is, en of het woord ‚moet‘ wel of niet een eis bevat. Meneer de Reu wijst het van zich dat de op handen zijnde fusie van ZB en Scoop tot één nieuwe organisatie ooit een eis is geweest van hem. ‚Ik heb een uitspraak gedaan over het perspectief.‘ Uit de verslagen is daarentegen te zien dat de toenmalige onderhandelingspartners het wel degelijk als een eis opvatten. ‚Dat is dan uw conclusie.‘

De vragen bleven, de verwarring ook. De vergadering pastte zich aan bij het weer. Mistig. In nevelen gehuld. Maar alles wordt uitgezocht, uiteraard, en later schriftelijk beantwoord.

Wat de frictiekosten betreft, geven we het woord aan meneer van Heukelom.

Hij verstrengelt zijn handen in elkaar. Zucht. ‚Alles wat u nu aan mij vraagt… tot januari… ik vrees… ik denk niet… zo complex allemaal… en we zitten midden in de gesprekken… tot januari kunnen er hooguit schetsen… en bovendien is het

KERSTVAKANTIE!‘

Hij weet slechtnieuwsberichten wel over te brengen.

‚Ja maar wat is dan met de fusie 1 januari?‘
‚Dat is toch de omgekeerde volgorde!‘
‚Moeten we dat hele project niet gewoon afschieten?‘
‚Alternatieven… bla bla bla.‘

Zomaar enkele stemmen uit de zaal.

Van Heukelom kalmeert de gemoederen. ‚Ik kan me voorstellen dat 1 januari niet haalbaar is. So what.‘

Nee. men is niet tevreden. Er is geen duidelijk beeld over wat voor nieuwe organisatie het moet worden en welke taken deze moet vervullen. Eigenlijk is er helemaal geen beeld. De omschrijvingen uit het interview in de PZC worden erbij gehaald. De nieuwe organisatie kan ‚De Balie‘ of de ‚Rode Hoed‘ van Zeeland worden. Van Heukelom zet ook dit in het juiste perspektief. ‚Dat zijn mijn woorden niet. Misschien een balietje of een hoedje…‘

In plaats van 1 januari is nu 1 juli waarschijnlijker. Dan zijn we weer een half jaar verder. Een eindeloos, uitputtend, slopend verhaal. Door de gedeputeerden gereduceerd tot een ’so what‘. Voor de betrokken medewerkers het zoveelste uitstel, opnieuw maanden van onzekerheid erbij, ook over de feestdagen, ook over de jaarwisseling. Met geen woord wordt daarover gepraat, over de mensen waar het om gaat.

Ik wens iedereen fijne feestdagen, vooral al mijn collega’s die, ondanks alles, iedere dag opnieuw hun best doen voor alle bezoekers van de bibliotheek. Een zeer gemeend chapeau!

[bron afbeelding: „La construcción de la Torre de Babel“, miniatura del codice ‚Egerton Genesis Picture Book‘ (s. XIV), British Library ]

Op sommige plaatsen voor het laatst

Ik dacht niet dat het zo moeilijk zou zijn
We wisten het ruim van tevoren. We hadden de tijd om er aan te wennen.

Gemeenten komen onder de druk van enorme bezuinigingen te staan. Onder die druk wordt op sommige plaatsen het contract met de bibliobussen opgezegd. Het lijkt altijd ver weg, het eind van het jaar. En dan is het opeens december, en dan kom je voor het laatst op een standplaats waarvan je weet dat je er in het nieuwe jaar niet langer zal komen.

Op de vroege ochtend in Schore zie je de ene na de andere groep kinderen van school, iedere week zijn het 3 groepen, samen met de juffen aan komen lopen. De laatste keer leek dat meer op glijden, omdat de stoep na de eerste nachtvorst bevroren was. De kinderen verzamelen keurig voor de bus, krijgen laatste instructies… ‚we gaan eerst de boeken bij de meneer inleveren’…

De jongsten transporteren hun boeken in linnen tasjes die ze, om de handen vrij te hebben voor twee aan twee met de juffrouw mee te kunnen lopen, bungelend om hun nek dragen. Op elk tasje staat de naam geschreven. In de kou zijn ze warm ingepakt in warme jassen, mutsen, laarzen, wanten. Het is even goed kijken voordat je een gezichtje ziet. Dat kan de pret niet drukken. De bus heeft vloerverwarming. Jassen, mutsen, wanten kunnen uit. De kinderen gaan op de vloer zitten. Boekjes uitzoeken, aan de juf laten zien, plaatjes bekijken, glunderen. Iedere week dezelfde kinderen met dezelfde juffen. Een gekoesterd ritueel.

‚Mag ik nog een boek bestellen?‘
‚Zeker. Maar je zou je boek elders op moeten halen.‘

Verbaasde gezichten. Grote ogen kijken je aan. Dat hoort niet bij het ritueel.

‚De bus komt niet meer‘, legt de juf uit.
‚Oh, in de lente weer!‘ roept een meisje.
‚Nee, nooit meer‘, zegt de juf.

Daar heeft niemand meer een antwoord op. Aarzelend verzamelt zich de kleine groep weer bij de deur. De voorste mag op de groene knop duwen die de automatische deur opzij doet schuiven.

‚Zo‘, zegt de juf, ‚we zien de mevrouw vandaag voor de laatste keer. Wil iedereen even zwaaien?‘

Een veelstemmig ‚dag mevrouw, bedankt voor alles!‘ en een uitbundig gezwaai zijn het antwoord. Ik blijf met een brok in mijn keel achter. De juf gaat als laatste. ‚Ik neem geen afscheid. Daar ben ik heel slecht in.‘

De volgende groep staat buiten te wachten.

Het landschap, dat wel iets van afscheid heeft in deze tijd van het jaar, trekt zich er verder niets van aan. Net als de meeste volksvertegenwoordigers.