Ik keek gisteren naar Tegenlicht, althans naar een stukje Tegenlicht en ook dat was geheel en al toevallig.
Bij uitzending gemist staat: ‚2013 moet het jaar van de grote verandering worden. Het jaar van de nieuwe gedachten en vergezichten. Grote, nieuwe denkers en doeners geven hun visie op de toekomst. Met superinvesteerder Jim Rogers.‘
Toen ik inschakelde, hoorde ik een van de grote, nieuwe denkers en doeners vertellen over een wereld van overvloed, overvloed voor iedereen, overvloed aan energie (dank zij zonneenergie), overvloed aan water, goede gezondheidszorg voor iedereen en, als vierde zuil van de nieuwe wereld, een Google smartphone voor iedereen… ook voor de laatste Masaï-krijger op aarde. Iedereen altijd en overal alle informatie van de wereld in zijn broekzak of in handen, iedereen alle kansen en mogelijkheden om zichzelf te ontplooien en zichzelf te onderwijzen. Miljoenen en tig miljoenen Google smartphones inmidden van een Google paradijs…
En vervolgens kwam er een ietwat schuchtere man aan het woord, een wetenschapper, dat kon niet anders, deuren openend naar onderzoeksruimtes waar collega’s wetenschapper net niet op hun plek waren, maar normaal gesproken aan ontzettend ingewikkelde dingen zaten te werken. Hij had weer een andere visie, namelijk die van superintelligente machines, artificial intelligence, machines die vroeger of later, wie kon het zeggen, maar dat ze er kwamen stond als een paal boven water, de wetenschap was al verder dan de rest van de wereld zich voor kon stellen. Op de vraag van een onzichtbare interviewer of hij daar niet ook een beetje bang voor was en of het niet het gevoel van waarde van de mens op menig gebied zou kleineren, antwoordde de wetenschapper, overduidelijk onwennig in dit soort simpele conversatie voor dummies, dat hij a) niet bang was voor de overmacht der machines b) de mens nog steeds waardevolle momenten kon beleven door het genot van een kopje thee (koffie kon volgens mij ook), een wandeling of het ‚aankruipen tegen een geliefd iemand‘ (hij zei dat laatste met een gezichtsuitdrukking alsof hij probeerde een vreemdsoortig insect te imagineren) en c) de mens was er toch er aan gewend dat hij nooit, maar dan ook nooit, mondiaal de beste kon zijn in iets, behalve dan misschien in zijn kleine, beperkte kennis- en familiekring. Dus de wetenschapper ging er vanuit dat de superintelligente machines verder geen veranderingen in het leven van de kleine man teweeg zullen brengen, dus haast onopgemerkt aan hun wereldheerschappij zouden kunnen beginnen.
Allebei verkondigden iets nieuws, een nieuw evangelie, een nieuwe wereld, maar hoezeer ze ook hun best deden, ik kon de schoonheid achter hun woorden niet vinden, ik kon het toekomstige paradijs achter hun visies niet zien. Maar ik was wel blij, blij en opgelucht dat ik al oud genoeg ben om het meeste ervan niet meer mee te maken.