Poëzie op woensdag, dl. 21

Staande golf

verdiept
in het rollen van een bal
in het gesjouw van mieren
tussen de stenen
in het vallen van een gum
de zijwaartse sprongen
verdiept
in de schaafwond op je knie
in het schillen van een appel
het wapperen van de lakens aan de waslijn
het galmen van de torenklok
verdiept
in het timmeren van een ladder
in het schaatsen van een langpotig insect
op het vijvertje
in het spellen van de dicteeregel
‚de tijd verstrijkt maar bestaat niet‘
verdiept
in het plakken van een lekke band
in het dragen van een
bijna scheurende boodschappentas
in het verschonen van een luier
in het wachten
voor een lang roodgloeiend rood stoplicht
in het ontcijferen van friemelige contractlettertjes
verdiept
in het geschetter
van neonreclame in een regenplas
in het grijze kielzog achter de veerboot
in het uitblazen van alle kaarsjes op de taart
in de wirwar van tekens in de aankomsthal van het vliegveld
in het gaande houden van de barbecue
in het zoeken van je leesbril
in het snuffelen van de wind in het gras
blijk je zomaar ineens
te zitten in de schaduw van een boom
die je als takje hebt meegenomen uit de tuin van je jeugd

(uit: K. Michel, Bij eb is je eiland groter, Uitgeverij Augustus, 2010)

Poëzie op woensdag, dl. 20

De achterflaptekst belooft „een bundel waarmee de poëzie een nieuwe weg inslaat, een bundel die ons uitnodigt misschien wel geheel nieuwe horizonten te verkennen“ (Juryrapport VSB Poëzieprijs)

Nou, dacht ik, dat moeten we eerst nog zien natuurlijk. Maar ik vond het boekje mooi, de kleur, het plaatje, de titel…
En de rest, het belangrijkste, de poëzie? Oordeelt u zelf.

Het pure spectrum
Lang in vloed gelegen

Ebde jij
Onwaarschijnlijk weg

Door mij onder alle sterren verkozen
Heropgeroepen, verdampt

Vele woorden van liefde
Bij het finale aflopen van alles, absurd

En toch, en evengoed, zal niets gedaan zijn
Wat achteraf gezien onmogelijk bleek

Nergens resten wat ooit zeker zou
Geen wijsheid of richtlijn

Dan in het brandpunt
De verdwenen parabool

Die cirkel werd, meisje
Hemelsblauw

en dan deze nog

Zoals vuur vuur uitademt
De dingen die het verbrandt
Zoals dichters gedichten uitademen
De dingen die verbranden
Zeg het
Zeg het, zegt ze
De dichterlijke verbeelding
Pijn komt erbij te pas
De gedurigheid van duisternis
Het ongebonden hart, vooruit geslingerd

(uit: Jan Lauwereyns, Hemelsblauw, De Bezige Bij, 2012)

Poëzie op woensdag, dl. 19

Dame in witte kleren
Met uw witte parasol
In de mooiste tuin –
Ik wilde u wat zeggen

Ik kwam dichterbij
U bewoog zich niet
U verging zachtjes
In verf en licht

Achter mij zei de man:
Mijn naam is Claude Monet
Ik schilderde haar in 1867
In Ville d’Avray, zei hij

Ze was toen amper 30 jaar
Man wat hadden we een zomer!
Ze stierf in 1877, zei hij,
Aan de tering. U kwam

Pas 30 jaar later ter wereld
Zei hij

… en omdat dit gedicht van oorsprong in het Frysk is ook nog eens in zijn oervorm

Dame yn wite klean
Mei jo wite parasol
Yn ‚e moaiste tún –
Ik woe jo wat sizze

Ik kaam tichteby
Jo ferweechden net
Jo fergongen súntsjes
Yn farve en ljocht

Efter my sei de man:
Myn namme is Claude Monet
Ik skildere har yn 1867
Yn Ville d’Avray, sei er

Hja wie doe amper 30 jier
Man wat hiene wy in simmer!
Hja stoar yn 1877, sei er,
Oan de tarring. Jo kamen

Pas 30 jier letter op ‚e wrâld
Sei er

(De titel van het boekje is op zichzelf al een gedicht. ‚Alles begint bij de dingen‘ van Theun de Vries, Querido 2004)

Poëzie op woensdag, dl. 18

Avondschemeringen

Het klare leger van een westerzon
heeft de straat opgehemeld,
de straat geopend als een wijde droom
naar welke kans dan ook.
Het zindelijk geboomte
verliest zijn laatste vogel, laatste goud.
De verscheurde hand van een bedelaar
bezwaart de treurnis van de avond.

De stilte die de spiegels bewoont
heeft haar tralies verbroken.
De duisternis is het bloed
van de gewonde dingen.
In het onzekere westen
was de verminkte avond
een paar povere kleuren.

Mijn boeken

Mijn boeken (die niet weten dat ik besta)
Zijn net zo deel van mij als dit gezicht
Van grijze slapen en van grijze ogen
Dat ik tevergeefs in de spiegels zoek
En dat ik met mijn holle hand bestrijk.
Niet zonder een vanzelfsprekende bitterheid
Bedenk ik dat de wezenlijke woorden
Die mij uitdrukken op die bladen staan
Die niet weten wie ik ben, niet op die ik schreef.
Des te beter. De stemmen van de doden
Zullen mij voor altijd heten.

(uit: Jorge Luis Borges, Het geheimschrift en andere gedichten, Bloemlezing uit het complete dichtwerk, De Bezige Bij, Amsterdam 1999)

Poëzie op woensdag, dl. 17

Het Licht stroomt binnen

Buiten het raam de lange dieren van de lente
de doorzichtige draak van zonneschijn
glijdt voorbij als een eindeloos lange
boemeltrein – wij krijgen zijn kop niet te zien.

De strandhuizen verplaatsen zich zijdelings
ze zijn trots als krabben.
De zon doet de standbeelden knipperen.

De razende vuurzee daarbuiten in de ruimte
wordt veraardst tot een streling.
Het aftellen is begonnen.

(Tomas Tranströmer, De herinneringen zien mij, De Bezige Bij, 2011)

Poëzie op woensdag, dl. 16

Vandaag weer eens twee gedichten, omdat ze van Toon Tellegen zijn…

Twee mensen

Ze hadden elkaar beloofd geen heimwee te hebben,
geen spijt,
niets te missen en elkaar nooit ongelukkig te maken,
nooit
en dus lieten ze zichzelf niet kennen,
beten elke dag op hun pennen
en schreven elkaar hoe gelukkig ze waren,
al was het alleen al door de brieven van elkaar,
schreven ze,
waarin ze lazen hoe gelukkig ze waren.
Zo dwarrelen bladeren
soms hartstochtelijk
naar de grond.

Aan het einde van de dag

Aan het einde van de dag,
als iemand aan komt hollen met de liefde,
als je moe bent en onhandig en toevallig net verward in een warnet
van angsten –
wat moet je doen,
wat moet je met de liefde doen, donzig, schrikachtig,
die iemand je nog brengt?

(uit: Toon Tellegen, Alleen liefde, Een keuze, Querido 2002)

Poëzie op woensdag, dl. 15

12 juli 1980

Heb geduld, mijn vermoeide vrouw,
Heb geduld met de dingen van de wereld,
Met jouw reisgenoten, mijzelf inbegrepen,
Nu ik jou eenmaal ten deel ben gevallen.
Aanvaard, na zoveel jaren, een paar scheurbuikige verzen
Bij de vervulling van je kroonjaar.
Heb geduld, mijn ongeduldige vrouw,
Jij vermorzelde, gegeselde, ontvelde,
Jij die jezelf elke dag een schram bezorgt
Opdat je naakte vlees nog pijnlijker zal zijn.
De tijd is er niet meer naar om op onszelf te leven.
Aanvaard, alsjeblieft, deze 14 verzen,
Mijn lompe manier van zeggen dat jij me dierbaar bent,
En dat ik zonder jou niet op de wereld zou blijven.

(uit: Primo Levi, Op een onzeker uur, Gedichten, Meulenhoff 1988)

Poëzie op woensdag, dl. 14

Dood van een computer

Acht jaar verhalen, boeken en recensies –
het dagelijks karwei. Eens zal -ie crashen,
verzekerde men mij en dus, onzeker
computeramateur, kocht ik een nieuwe,
zette de oude in een zijkamer, alwaar
toen ik ‚m aanzette, hij oude schijfjes nam
en er geprinte eindversies van maakte,
zwarte tekentjes op papier zijn zekerder
dan elektronen. ‚t Mechanisme scheen
niet te gebelgd over z’n prepensioen.

Vandaag begaf-ie het. Denk ik. Eerste
signaal, een spookvierkantje schoof zichzelf
over de tekst, als ‚ongepast‘ gedrag
dat even de bijeenkomst overschaduwt
al kun je het negeren. Volgend teken,
nu zwarte strepen, met heel kleine stukjes
versplinterde icoontjes: hij deed als
een oude advocaat die in seniele aanval
opspringt, zich tot de jury richt
met van die stijlbloemetjes en volkse flair.

Daarna begon het puntig pijltje als
een schildersborstel pixels weg te slepen.
De monitor geloofde elk moment
zelf nog dat het ergens op sloeg
terwijl strepen, lijntjes en plotse kronkels
van mijn getikt bericht rap puinhoop maakte.
Verward door zulk helder, hoopvol geknoei
sloot ik het apparaat genadig af.
Moge ook mij een sterke, milde hand
als mijn systeem gaat falen vrede brengen.

(bron: John Updike, Eindpunt en andere gedichten (tweetalige editie), De Arbeiderspers, 2010)

Poëzie op woensdag, dl.13

Eigenlijk ben ik niet zo van de politieke statements. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik geen mening heb over het een of ander. Er is niet veel wat me nog kan verrassen, nog minder wat me koude rillingen kan bezorgen, maar wat me heel erg doet schrikken en me heel ongemakkelijk doet voelen, dat zijn de meldpunten die opeens als paddestoelen uit de grond lijken te schieten. Ik wil hier geen paranoïde theoriën ontwikkelen of dergelijke scenario’s opbouwen, maar wat ik wel wil zeggen is dat het mijn maag doet krimpen, dat ik er misselijk van word en ook een beetje bang, en dat ik denk dat we met z’n allen waakzaam moeten zijn omdat vrijheid niet vanzelfsprekend is.

Ik vond het volgende gedicht van Günter Grass en vond het heel toepasselijk om dit duidelijk te maken.

Controle

Uitstappen moesten we allemaal,
onze koffers met sleutels openen
en laten zien wat binnenin gebeurt:

de knoop in de handdoek losmaken,
bewijzen dat de schoenen schoenen zijn,
drie linkerkousen, twee rechts.

Een boek, zonder opdracht verdacht.
Waarom zijn de zakdoeken
zo onregelmatig bestikt?

De kam lieten ze gonzen: ze namen het op.
De tandenborstel moest beloven
wat onze tong verzwijgt.

En toch hadden we geluk: ons hart
lag tussen de hemden
en rook onschuldig naar zeep.
(Ook had niemand gemerkt dat we
de tabak in dun papier rollen,
dat tabak, tot sigaret gedraaid,
ginds meteen – als rook – hun vesting verraadt.)

(bron: De vrijheid verteld, verhalen en gedichten voor Amnesty International, Meulenhoff, 1996)

Poëzie op woensdag, dl.12

Chawwa

Op twitter had ik aangekondigd dat ik iets moois ging beleven. Dat was niet zo. Ik heb er nog geen woord voor gevonden hoe en wat het dan wel was, maar mooi is niet genoeg.

De dag van vandaag was mooi, het weer was mooi, ook toen ik op weg was naar de stad, op weg naar de Drvkkery waar vanaf 16.30 uur de boekpresentatie van de nieuwe gedichtenbundel van Chawwa Wijnberg zou plaatsvinden.


Ik beleefde poëzie live, voorgedragen door Chawwa zelf met haar prachtige stem. Nu was ik wel van tevoren gewaarschuwd, enigszins, wat haar stem aanging, want op haar site kun je o.a. naar een interview op de radio luisteren, maar in het echt, in het echt is alles anders, intenser. Ik had vanaf het eerste voorgelezen gedicht kunnen janken, en dat heb ik niet vaak, dat overkomt me eigenlijk alleen maar als ik naar klassieke muziek luister. Maar vandaag in de Drvkkery was dat wel zo, hoewel de sfeer juist vrolijk en luchtig was, de lente die buiten zo uitbundig aanwezig was, was ook binnen te bespeuren, en dan nog…

Nu zit ik thuis. Uiteraard heb ik haar bundel gekocht. En enkele foto’s gemaakt. Ik heb haar werk (schilderijen en kistjes) als beeldend kunstenares bekeken. Alles werkt nog in mij na. Alles ontroert me nog steeds. Met een kus van haar, een opdracht in mijn boek met een kleine tekening en een uitnodiging ‚kom je op de koffie?‘ heb ik voor vandaag afscheid genomen van Chawwa.

Ik heb aan haar gevraagd of ik iets op mijn blog mocht zetten, en ja dat mocht.

Dus hier een gedicht van Chawwa Wijnberg (helaas zonder geluid) uit haar bundel ‚Nachtvlinders door het kattenluik‘

Wie kan

Wie kan een woord, een zin
zo hoera versieren
dat er een gedicht ontstaat`
een zwart gat beroeren
zodat een nieuwe sterrenhemel
flonkert
en als we toch bezig zijn
door alle beton
nieuwe grassen bloeien
bij jou en ook bij mij
in onze eigen straat
en alle bewielde dingen
even stilstaan en zacht
zingen
en katten spreken
en eindelijk van andere planeten
ruimtewezens ons komen leren
dat het alleen om liefde
en om vrede gaat.