Poëzie op woensdag, dl.11

Vanaf het moment dat ik met ‚Poëzie op woensdag‘ begon, dacht ik erover na hoe ik het voor mekaar kon krijgen om te beschrijven waarom en in hoeverre poëzie voor mij te maken heeft met hardlopen. Ik wou zo graag in beelden of woorden kunnen vatten hoe het voelt om in de vroege ochtenduren door de natuur te rennen, met al je zintuigen op scherp. Hoe het voelt om op deze stille momenten alles om je heen in je op te nemen en je meer dan anders verbonden te voelen met alles. Ik wou laten zien dat hardlopen zoals ik het begrijp niets te maken heeft met haasten en de mooie dingen op je weg voorbijrennen, integendeel.
En terwijl ik nog zoekende was zag ik het volgende filmpje van Jan, gemaakt tijdens een JKM (Jan Knippenberg Memorial) trainingsloop van 81 km tussen Zandvoort en Den Helder… en toen wist ik dat ik het verband had gevonden, de poëzie van het hardlopen oftewel hardloperspoëzie zoals ook ik ze waarneem. Poëzie in beelden en muziek. Met dank aan Jan.

Poëzie op woensdag, dl.10

Eigenlijk was ik op zoek naar een lentegedicht. Maar lente betekent voor mij ook de wens om naar buiten te gaan, buiten te zijn, op een terrasje te vertoeven tot de vroege avond, want anders heb ik het alweer te koud… maar toch, buiten zitten en naar passanten kijken, het liefst in een grote stad, in een andere wereld, het leven voelen bruisen, de hartslag van een stad… daar voel ik nu al een verlangen naar, naar de fascinatie van sommige steden…

En opeens stond het boekje zomaar voor me. Dat heb je als je in een bibliotheek werkt. En het was precies wat ik zocht. En ik wist het op het moment dat ik de titel las ‚Wie er maar even was, was al gelukkig‘.

Mijn keuze viel op Remco Campert

Steden bij avond

Ik droomde in de steden bij avond
in Parijs liep ik lang over boulevards
zocht francs op het asfalt
de bistro’s wenkten
met zwarte koffie en hardgekookte eieren
ik kon er op basketbalschoenen
de morgen afwachten
schrijvend luisterend en drinkend
de eerste vegen van rose de eerste arbeiders
op vroege fietsen de eerste metro
met gele mensengezichten en nog vochtig nekhaar
de eerste krant en het eerste licht
ik droomde ik kon spreken in Parijs
en bij Dupont nam men een film op
een sprekende film dat gaat zonder zeggen
een film met Gréco en een man die ik niet zag
de steden bij avond
zijn van de mensen de minnaressen
de steden bij avond
strelen met hun tere lichtenden handen
de schouders en de haren van de mensen
ik heb het gezien ik heb het gevoeld
ik heb naar de steden geluisterd
als zij zich neerlegden bij avond
langs hun rivieren en bomen
ik heb met de mensen gesproken
in de cafés en cinema’s van hun steden
bij avond en avondlicht
ik heb hun Turkse tabak gerookt
en die uit Amerika en Algerije
ik heb met hen gedronken en gelachen
gekust en geweend
in hun steden bij avond
als zij moe waren en vol moed of moedeloos
ik droomde ik was enkel tong
enkel tanden enkel lippen
ik droomde ik was enkel woorden
en troostende gebaren
ik liep door de steden bij avond
vond de wereld bij elke voetstap
vond geluk in gezichten van mensen
vond verdriet in de adem van hun woorden
ik droomde te over ik droomde
om zes uur in de morgen
mijn hoofd op een tafel
mijn armen om mijn hoofd
mijn vrienden om mij heen
ik droomde met de mensen
ik droomde met de wereld
ik droomde in de steden bij avond.

(bron: Wie er maar even was, was al gelukkig. Frankrijk in 100 gedichten, verz. door Mario Molegraaf, Balans, 2004)

Poëzie op woensdag, dl.9

Van al wat Leeft zijn Vogels
het meest gelijk aan Dons
Dat door – de Hemelruimte zweeft
Bij Aangename Bries –

Het zwiert – en scheert – en wervelt –
Als ‚t zich aan Wolken meet
Luchtig – en zelfs – verbijsterend vlug –
Zoals je Vogels ziet –

Terwijl een Kielzog van Muziek
Hun voortgang begeleidt –
Alsof het Dons een Melodie –
Van Jubel – horen laat.

( Emily Dickinson, Verzamelde gedichten, Uitgerverij Van Oorschot 2011)

Poëzie op woensdag, dl.8

DE BIJNA BLINDE

Ze leek net als de anderen te zijn,
zoals ze thee dronk. Toen eerst zag ik dat
zij ‚t kopje ietwat vreemd had aangevat.
Ze glimlachte één keer. Het deed haast pijn.

En toen ‚t gezelschap eindelijk opbrak en
(pratend en lachend) zonder ordening
en zonder haast door vele kamers ging,
zag ik haar weer. Zij liep de anderen

gehinderd na, alsof ze zo meteen
en voor een groot gezelschap moest gaan zingen;
en op haar klare, blijde ogen scheen
van buiten licht, vijvers die licht opvingen.

Ze volgde langzaam en het duurde lang,
alsof iets haar terughield in het leven;
en toch: alsof ze, na een overgang,
niet meer zou lopen, maar de lucht in zweven.

(Het gedicht van vandaag is van Rainer Maria Rilke. Bron: Wie nu geen huis heeft, Uitgeverij Bert Bakker 1986)

Poëzie op woensdag, dl.7

Moe van iedereen die met woorden komt, met woorden maar niet met taal
ging ik naar het sneeuwbedekte eiland.
Het ongerepte heeft geen woorden.
De ongeschreven bladzijden breiden zich naar alle kanten uit!
In de sneeuw stuit ik op hoefsporen van een ree.
Taal maar geen woorden.

(bron: Tomas Tranströmer, De herinneringen zien mij, Bezige Bij 2011)

Canto’s

Ik houd van de oude boeken in ons magazijn. Had ik dat al eens verteld? Als ik aan het magazijn denk of de enkele keren dat ik in het magazijn kom, dan moet ik altijd aan de Heilige Graal denken, aan iets wat beschermd moet worden, waar we over dienen te waken. En ik denk ook aan een geheimzinnige plek met mysterieuze krachten. Ik heb een levendige fantasie.
Een bijzonder boek dat ik er ooit vond en dat ik nu voor de tweede keer heb ‚opgegraven‘ omdat ik het op een woensdag in het kader van poëzie op woensdag erover wilde hebben, heet ‚Ezra Pound in Italy – from the Pisan cantos‘, uitgegeven bij Rizzoli, New York in 1978. Een prachtig boek. Een kunstboek. Minimalistisch. Delen uit canto’s afgewisseld met het markante handschrift van Pound, af en toe een lege bladzij en foto’s. Adembenemende zwart-wit foto’s , sfeerfoto’s, foto’s van Ezra Pound, foto’s van plaatsen die hij bezocht, zeldzame foto’s van o.a. Venetië.
Hier een kleine selectie uit de canto’s:

well, my window
looked out on the Squero where Ogni Santi
meets San Trovaso
things have ends en beginnings
(Canto LXXVI)

Does D’Annunzio live here?
said the american lady, K. H.
< I do not know > said the aged Veneziana,
< this lamp is for the virgin>
(Canto LXXVI)

and the Canal Grande has lasted at least until our time
(Canto LXXVI)


(Photographs by: Vittorugo Contino)

Poëzie op woensdag, dl.6

DE HANDELING VAN HET BOEK

Onder de boeken van de bibliotheek was er een, in het Arabisch geschreven, dat een soldaat voor een paar duiten had verkregen in de Alcana van Toledo en dat de oriëntalisten onbekend is, behalve in de Spaanse versie. Het was een magisch boek dat op profetische wijze de verrichtingen en gezegden vermeldde van een man vanaf zijn vijftigste jaar tot aan de dag van zijn dood, die zou plaatsvinden in 1614.
Niemand zal dat boek vinden, dat verging tijdens de befaamde verbranding op last van een pastoor en een barbier, persoonlijk vriend van de soldaat, zoals in het zesde hoofdstuk staat geschreven.
De man heeft het boek in handen gehad en nooit gelezen, maar hij heeft tot in details de weg afgelegd die de Arabier had gedroomd, en hij zal die altijd blijven afleggen, want zijn avontuur maakt inmiddels deel uit van het lange geheugen der volkeren.
Is die fantasie soms vreemder dan de voorbeschikking van de islam die èèn God aanneemt, of dan de vrije wil, die ons de verschrikkelijke macht geeft de hel te kiezen?

DE RECHTVAARDIGEN

Een man die zijn tuin verzorgt, zoals Voltaire voorstond.
Wie waardeert dat er op aarde muziek is.
Wie met plezier de wortel van een woord ontdekt.
Twee bedienden die stil zitten te schaken in een cafè in Sur.
De pottenbakker die een kleur en een vorm bedenkt.
De zetter die zich uitslooft voor deze bladzijde, die
hem wellicht niet zint.
Een vrouw en een man die de laatste terzinen van een
bepaald canto lezen.
Wie een slapend dier aait.
Wie een kwaad hem aangedaan rechtvaardigt of
wil rechtvaardigen.
Wie blij is dat er op aarde een Stevenson is.
Wie liever heeft dat anderen gelijk hebben.
Die personen, die elkaar niet kennen, houden de wereld
in stand.
(Jorge Luis Borges, Het geheimschrift en andere gedichten, De Bezige Bij 1999)

Poëzie op woensdag, dl.5

En naast het vuur zwijgt een man
die op zoek ging naar zichzelf
en hem helaas heeft gevonden.

Ik

ik, die bij gebrek aan beter
dan maar mezelf zijnde: een soort
De Slegte voor tweedehandse
onverkochte emoties,

ik kwam jou tegen, je was zo lief
voor mijn melancholie, dat soort
reuma van het gevoelsleven,
maar als ik het warmhield,
bijvoorbeeld in jouw armen,
viel het best te harden.

eigenlijk pasten we zo mooi bij elkaar
dat ik sinds je weggaan een derde
ben geworden.
ik herinner me nu na 2 jaar nauwelijks wie het is
die jou mist

(Herman de Coninck)

Deze stukjes en nog veel meer zijn te vinden in ‚Taal zonder mij‘, een stil en ontroerend mooi boek van Kristien Hemmerechts over de Vlaamse dichter Herman de Coninck. Het boek is verschenen bij Uitgeverij Atlas, 1998. Heel bijzonder en zeker een aanrader is ook de gesproken versie door Kristien Hemmerechts, haar stem blijft nog lang na het beluisteren in je hoofd…

Poëzie op woensdag, dl.4

Vandaag kan ik moeilijk een keuze maken. Ik heb nog een gedicht van Toon Tellegen, uit hetzelfde boekje als afgelopen week, dat ik hier heel graag wil delen. En ik las vandaag weer heel toevallig iets in de bibliotheek, deze keer van Remco Campert, wat mij zo toepasselijk lijkt als ik naar buiten kijk. Want dan schiet mij een woord onmiddellijk te binnen en dat is ‚wisselvallig‘.
Vervolgens dacht ik, ik hoef helemaal geen keuze te maken. Ik kan allebei de stukjes hier aan jullie presenteren en tegelijkertijd voor mezelf bewaren. Geen regeltjes, geen beperkingen op mijn eigen blog of zoals Edwin zijn credo zo mooi formuleert: ‚Ophouden met inhouden‘.
Dus daar gaan we. Ik begin met Tellegen en daarna komt nog een klein beetje Campert.

Kleine oorlogen

Er bestaan kleine oorlogen,
die niet met het blote oog zichtbaar zijn.

Verstandige mensen doen alleen aan zulke oorlogen mee
als ze er de tijd en de vertwijfeling voor vrij kunnen maken.

Kanonnen bulderen maar wat
en kogels dwarrelen doelloos op doelwitten af.

Niemand geeft bevelen,
niemand trekt zich overhast en in wanorde terug.

Gewonden verbinden hun eigen wonden,
kermen zachtjes of onhoorbaar, doen hun eigen haar weer goed.

Vijanden zijn eigenlijk vrienden,
graven zich stroef en onopvallend in.

Zulke oorlogen zijn te klein om invalide van te raken
of aantoonbaar dood van te gaan.

Ze eindigen nooit of hooguit met een vrede
die niet noemenswaardig is.

Ze geven pijn en verstrooiing,
alleen de pijn is groot.

(Toon Tellegen, Minuscule oorlogen, Gedichten, Querido 2004)

En nu dus Remco Campert…

PRACHTIG lag het landschap erbij. Mooi van sfeer.
Het frisse groen en tegen de berghellingen de
dorpjes. Enig!
Net…
Net speelgoed.
C. nam zich voor hier vaker te komen.
Hé, jammer, nu kwam er een wolk voor de zon
en meteen zag het landschap er anders uit.
Somber.
Dreigend.
De dorpjes eenzaam, verloren…
Hier zagen ze C. niet meer terug.

(Remco Campert, Schrijversleven, De Bezige Bij 2004)

Tot volgende week woensdag of misschien eerder.

Poëzie op woensdag, dl.3


Ik ben een grote bewonderaar van Toon Tellegen, vooral van zijn dierenverhalen. ‚Misschien wisten zij alles‘, 313 verhalen over de eekhoorn en de mier en de andere dieren, vind ik een meesterwerk.
Maar Toon Tellegen schrijft ook gedichten. Mijn keuze voor mijn wekelijkse dosis poëzie viel op

Men moet

Men moet altijd enigszins verdrietig zijn,
anders is men verloren,

maar men moet wel een beetje verloren zijn –
van het reddeloze soort –
anders zou men alleen maar gelukkig zijn,

toch moet men ook gelukkig zijn,
zo maar gelukkig kunnen zijn,
in alle staten van geluk,

anders zou men maar verdrietig zijn,
enigszins verdrietig
altijd.

(uit: Toon Tellegen, Minuscule Oorlogen (niet met het blote oog zichtbaar), Gedichten, Querido, 2004)